Gender en gezondheid in onderzoek: nieuwe uitkomsten op een rij

Gender en gezondheid

Sinds 2016 zijn er binnen het Kennisprogramma Gender en Gezondheid maar liefst 43 onderzoeken gestart naar de rol die sekse en gender spelen bij gezondheid en ziekte. Welke resultaten zijn er inmiddels uit deze projecten gekomen?

In het kennisprogramma zijn onderzoeken uitgevoerd binnen allerlei thema’s, waarvan we er in dit artikel drie zullen uitlichten: hart- en vaatziekten, mentale gezondheid en geneesmiddelen. We zetten de belangrijkste uitkomsten voor je op een rij, verwijzen je door naar de achterliggende onderzoeksartikelen en andere interessante interviews, podcasts en tools voor in de spreekkamer.

Hart- en vaatziekten

Uit eerder onderzoek is gebleken dat psychologische factoren gerelateerd kunnen zijn aan een verhoogd risico op het ontwikkelen van ischemische hartziekten. Dit zijn hart- en vaatziekten die ontstaan door slagaderverkalking. Er is bekend dat vrouwen vaker gediagnosticeerd worden met psychische klachten als angst of depressie. Maar betekent dit dan ook iets anders voor het risico op hart- en vaatziekten naar aanleiding van psychische klachten bij mannen en vrouwen? En is dit risico dan hoger voor vrouwen?

Met deze vragen ging onderzoeker en universitair docent Paula Mommersteeg (Tilburg University) samen met haar team aan de slag. In 2019 verscheen het onderzoeksartikel, hieronder de belangrijkste resultaten.

2 miljoen vrouwen, 3 miljoen mannen

Het onderzoek van Mommersteeg keek naar de invloed van depressie, angst- of paniekstoornissen, (gebrek aan) sociale steun, vijandigheid en woede, PTSS en verschillende soorten persoonlijkheden. Er zijn in totaal 62 onderzoeken met elkaar vergeleken, waaraan in totaal ruim 2 miljoen vrouwen en ruim 3 miljoen mannen hebben deelgenomen.

Zowel voor vrouwen als voor mannen bleek dat (negatieve) psychologische factoren gerelateerd waren aan het krijgen van ischemische hartziekten. Mensen met psychische klachten bleken een hoger risico – ongeveer 25 procent – te hebben om hart- en vaatziekten te krijgen dan mensen zonder psychische klachten. Bij vrouwen was het krijgen van hart- en vaatziekten vooral gerelateerd aan angst en depressie, bij mannen aan woede, angst, depressie en vijandigheid. Maar: er werden geen significante sekse- en genderverschillen gevonden. Voor mannen en vrouwen bleek dit risico dus vrijwel gelijk.

Mannen en vrouwen met psychische klachten hebben een hoger risico om hart- en vaatziekten te krijgen dan mensen zonder psychische klachten.

De onderzoekers plaatsten een paar belangrijke kanttekeningen bij hun onderzoek: binnen ischemische hartziekten wordt voornamelijk onderzoek gedaan naar de obstructieve coronaire vorm, waarbij er sprake is van een duidelijke vernauwing in de slagader – iets wat vaker voorkomt bij mannen. Met meer data over psychologische factoren en andere vormen van hart- en vaatziekten – bijvoorbeeld coronaire microvasculaire ziekten die vaker bij vrouwen voorkomen -, zou een nog beter beeld van de relatie tussen psychische klachten en hart- en vaatziekten kunnen geven.

Gender en gezondheid

Mentale gezondheid

Sinds 1983 wordt iedere 4 jaar het internationale HSBC-onderzoek (Health Behaviour in School-aged Children) uitgevoerd, dat kijkt naar de gezondheid en het welzijn van jongeren tussen de 11 en 16 jaar. Onderzoekers van de Universiteit Utrecht, het Trimbos-instituut en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) werken hieraan mee.

Een van de onderdelen is het mentale welzijn van de groep. Een belangrijke pijler, omdat psychische klachten mogelijk een voorspeller kunnen zijn voor de mentale gezondheid op latere leeftijd. In 2017 is het onderzoek voor het laatst afgenomen en volgend jaar zullen de cijfers over 2021 uitkomen. In de nieuwe cijfers kunnen we ook zien welke invloed de pandemie heeft gehad op het mentale welbevinden van jongeren.

In 2017 bleek dat Nederlandse jongeren de afgelopen 16 jaar gemiddeld een hoog niveau van welbevinden ervaren. Maar, er bleken wel duidelijk verschillen te bestaan tussen jongens en meisjes. Zo zijn op de basisschool en op het voortgezet onderwijs jongens positiever over hun leven dan meisjes. Eenmaal op de middelbare school, rapporteren leerlingen meer fysieke en psychische klachten dan basisschoolleerlingen, en alle klachten worden vaker door meisjes gemeld dan door jongens.

Psychische klachten kunnen een belangrijke voorspeller zijn voor de mentale gezondheid op latere leeftijd.

Ook geven meisjes aanzienlijk vaker aan emotionele problemen te hebben dan jongens: op de basisschool twee keer zo vaak, en in het voortgezet onderwijs drie keer zo vaak. Aan de andere kant geven jongens vaker aan meer gedragsproblemen te ervaren en scoren zij hoger op hyperactiviteit.

Invloed van schooldruk en sociale relaties

In het kader van het Kennisprogramma Gender en Gezondheid, plaatsten de onderzoekers de resultaten door de tijd heen in perspectief, en keken naar de trends vanaf 2005. Hieruit bleek dat het emotioneel welbevinden van jongeren tussen 2005 en 2017 iets afnam, vooral na 2009. Voor een groot deel wordt dit verklaard door een stijgende schooldruk. Wel communiceerden jongeren vanaf 2013 makkelijker met hun ouders en werden zij minder gepest. Dat laatste heeft er waarschijnlijk voor gezorgd dat het emotioneel welbevinden na 2013 niet verder daalde.

Ook door de tijd heen bleek er sprake van sekse- en genderverschillen: meisjes rapporteerden in alle onderzoeksjaren een lager emotioneel welbevinden dan jongens. De samenhang tussen schooldruk en sociale relaties aan de ene kant en emotioneel welbevinden aan de andere kant is ook sterker bij meisjes dan bij jongens. Echter, de trends voor emotioneel welbevinden over tijd zijn voor meisjes en jongens gelijk.

Gender en gezondheid

Geneesmiddelen

Wanneer we spreken over sekse- en genderverschillen in gezondheidsonderzoek, is één van de bekendste voorbeelden dat vrouwen vaker bijwerkingen melden van medicijnen. Vrouwen zijn tot de jaren ‘90 minder meegenomen in medicijnonderzoek. Daarna is hun deelname, onder andere door veranderingen in richtlijnen, flink toegenomen.

Het is belangrijk om de stand van zaken rond medicijnonderzoek te onderzoeken. De afgelopen jaren hebben binnen het Kennisprogramma Gender en Gezondheid meerdere onderzoekers deze taak op zich genomen. Zo onderzocht ziekenhuisapotheker Loes Visser in het Erasmus MC ziekenhuisopnames als gevolg van bijwerkingen van medicijnen. Hieruit bleek dat er geen sekse- of genderverschillen waren in het percentage bijwerkinggerelateerde ziekenhuisopnames, maar dat er wel een verschil is in welke geneesmiddelen en bijwerkingen leiden tot een opname bij mannen en vrouwen.

Welke geneesmiddelen en bijwerkingen leiden tot een opname in het ziekenhuis verschilt tussen mannen en vrouwen.

“De resultaten daarvan zijn tot nu toe dat bij vrouwen het gebruik van plaspillen tot een ziekenhuisopname leidt vanwege een te laag natrium- of kaliumgehalte. Mannen kunnen problemen krijgen met bloedverdunners en worden opgenomen met hersenbloedingen, bloed ophoesten en bloed plassen,” aldus Visser in Zorgvisie afgelopen maart. Zij hoopt dat vervolgonderzoek kan achterhalen waar deze verschillen vandaan komen, en waar behandelrichtlijnen mogelijk seksespecifiek kunnen worden.

Proefdieren en proefpersonen

Daarnaast heeft onderzoeker Sieta de Vries (Rijksuniversiteit Groningen) bekeken in hoeverre vrouwen zijn meegenomen in alle fasen van medicatie-onderzoek. Hiervoor werden data gebruikt uit 22 dossiers van klinische studies die bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) zijn ingediend tussen 2011 en 2015. Uit deze dossiers bleek dat in de proefdierfase van de farmacodynamische studies maar 9 procent van de proefdieren vrouwelijk was. Dit zijn studies naar de werking van een middel. Wel waren vrouwelijke en mannelijke proefdieren geïncludeerd in toxicologische studies – studies gedaan voor de veiligheid, om schadelijke effecten te detecteren.

Maar 9 procent van de proefdieren was vrouwelijk in farmacodynamische studies.

Verder bleek in de fasen erna, de klinische studies, dat er ook minder vrouwen dan mannen geïncludeerd waren. Het percentage varieerde tussen 29 procent en maximaal 40 procent vrouwen. In fase-3-onderzoeken, waarin de proefpersonen een afspiegeling moeten zijn van de patiëntenpopulatie in de samenleving, bleek dat dit voor vrouwen representatief was voor de onderzoeken naar depressie, epilepsie, trombose en diabetes. Dit bleek niet het geval voor schizofrenie, hepatitis C, een hoog cholesterol, HIV en hartfalen. Daar waren procentueel gezien minder vrouwen in opgenomen dan deel zijn van de patiëntenpopulatie.

De onderzoekers pleiten er onder andere voor dat in fase-3-onderzoek altijd voldoende mannen en vrouwen opgenomen worden, zodat analyses over verschillen gedaan kunnen worden. Hier moet bij de opzet van een onderzoek al rekening mee worden gehouden. Hoewel alle dossiers seksespecifieke informatie bevatten, is die informatie niet altijd beschikbaar voor het grote publiek. De onderzoekers roepen ook op tot meer transparantie en om deze data actiever te delen. Zodat er een beter beeld ontstaat over waar sekse- en genderverschillen precies bestaan.

Er komen steeds meer uitkomsten van het Kennisprogramma binnen, daarom blijven we dit artikel updaten met nieuwe inzichten!
Gerelateerde artikelen

Zoeken

Voer uw zoektermen in om de gewenste informatie te vinden.

header1

1 op de 8 mensen in Nederland wordt maandelijks geconfronteerd met menstruatiearmoede.

 

blijf betrokken

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontdek hoe jij kunt bijdragen aan een betere toekomst. Of meld je aan voor een van onze andere nieuwsbrieven.

Ga naar de inhoud